(Voorbeeld van een stemles met een beeld als uitgangspunt)
Je gaat nu je lied zingen alsof je een beer bent.
Voordat je dat gaat doen, stel je jezelf een aantal vragen:
* Hoe voelt het om een beer te zijn?
Je bent zwaar en log, of sterk en agressief, of lui en vadsig. Je hebt een vacht, klauwen en scherpe tanden en heel veel reukzin.
* Hoe beweegt een beer?
Is hij snel of langzaam, is hij zwaar of licht? Hoe loopt hij, hoe staat (of ligt of zit) hij op de grond? Kun je een berendans bedenken?
* Hoe klinkt een beer?
De beer appelleert in eerste instantie aan het dierlijke niveau: brullen en grommen. Dit kun je uitbouwen door je af te vragen hoe een beer zou zingen en zou spreken.
De beer heeft een lage bromstem, die komt duidelijk uit de buik. Zoek die stem op.
Je hebt nu je beeld van de beer geschapen. Je bent die beer geworden, in stem, beweging en uiterlijk.
Nu ga je je lied zingen.
Eerst nog “als beer”, later laat je dat beeld los. Je wordt weer jezelf en het lied met alles wat het oproept wordt weer belangrijker.
Hoe zing je het lied nu?
In het spel en de verbeelding heeft de cliënt aspecten van zichzelf verkend waarvan hij zich misschien niet bewust was of die hij allang vergeten was. Als de cliënt de verbeelding loslaat en weer “zichzelf” wordt neemt hij in de beleving van het lied en zijn stemgebruik wel die verkende aspecten mee. Het lied, de cliënt en zijn stem zijn verrijkt en verdiept.